Nelly en de zes boselfjes in Ecuadoriaans Nooitgedachtenland

28-08-2014 10:58

Gegeneerd over hoe mijn Hollandse stunteligheid afsteekt tegen de behendigheid en elegantie waarmee het boselfje voor me op blote voeten van steen tot steen danst, wankel ik over de losliggende stenen van de rivierbedding naar het water. Ze wacht geduldig tot ik er ben en zegt: “Jij eerst.” Even ben ik bang dat “zwemmen” hier zo´n twee keer dompelen in een koude bergstroom gaat worden, maar niets is minder waar. Terwijl ik me in het ondiepe water laat zakken dat traag langs me heen stroomt, bedenk ik me dat een paar graden kouder nog best had gemogen als verfrissing in deze tropische hitte. Een tweede boselfje verschijnt onder de boom waar mijn kleren liggen en samen wijzen ze me op de bloemen, de vogels en de bomen die we vanaf het water kunnen zien. Dan laten we ons met de stroom mee terug drijven terwijl ik het grijze wolkendek en al dat groen in me opneem. We zijn drie uur met de bus van Quito verwijderd, en er mijlenver vandaan.

                              

Na vier dagen wennen aan het idee dat het vakantie was, en nog eens vier dagen slecht geplande Ecuadoriaanse buikkramp, was de helft van onze twee weken lange vakantie al om geweest toen ik uit Quito vertrok. Ik hoopte maar dat mijn malaria-pillen ondanks mijn verstoorde darmactiviteit toch voldoende zouden worden opgenomen om hun werk te doen. Omdat onze huisbaas uitgerekend de avond voor mijn vertrek zijn jaarlijkse familie-weerzien met een barbeque en bier tot zes uur ´s ochtends had gepland, was ik ´s ochtends te gaar om op tijd op te staan en dus te laat klaar om nog voor het donker aan de kust te zijn. Maar ik vertrouwde het gerommel in mijn buik sowieso niet genoeg om me aan een busrit van zeven uur te wagen, dus Puerto Quito was een mooie tussenstop halverwege.

Even dreigde het toch nog een lange rit te worden, toen de man met een niet te negeren zure alcoholwalm om zich heen uitgerekend de stoel naast me uitkoos en meteen met dubbele tong een gesprek begon: “Waar gaat deze bus heen? Ik ben vergeten op de plaat te kijken.” Gelukkig was hij nog genoeg bij om op te merken dat ik geen zin had om te praten en na tien minuten viel hij als een blok in slaap. Dat hij daarbij hard snurkte, is hem vergeven. Bovendien zat ik aan de goede kant om het raam open te kunnen zetten :).

Puerto Quito bleek een gezellig (chaotisch, als je wil) dorp met zandstraten, moto-taxi´s en mannen onderuitgezakt in plastic tuinstoelen, hun overhemen open hangend om hun zonder uitzondering indrukwekkende bierbuiken ook wat lucht te geven. Het hostal lag een hobbelige tuktukrit van tien minuten buiten het dorp. Drie exotische schoonheden in de dop  kwamen in druipend natte kleren, de kleinste met een zwemvest aan, vrijwel meteen op het geluid van de motor af. Ja, ze hadden een kamer voor me. Nee, hun ouders waren niet thuis. De oudste, Jali van vijftien, was in charge en zorgde even voor het hostel en voor haar drie zusjes en twee broertjes. Zes boselfjes: allemaal even mooi, behulpzaam en nieuwsgierig. De hond heette “vlinder” en de deurbel was een sirene die me deed denken aan het community-alarm op de markt van San Roque. Zo uit een kinderboek gegrepen.

Ik stalde mijn spullen in mijn kamer en ik vroeg de twaalfjarige Andrea of ze wilde gaan zwemmen. Het duurde even voor ze begreep dat ik me daarvoor om ging kleden: je plonst hier normaal gewoon met je dagelijkse kloffie het water in. Maar ik wist hoe lang het duurde voor mijn “sneldrogende” handdoeken droog waren en hoe kleren ruiken die halfnat in een rugzak zijn gestopt, dus ik koos toch beslist voor mijn bikini. Ze wees me op de guanabana-boom bij het huis en we stapten langs de rijpe avocado´s de betonnen trap naar de rivieroever af.

                             

Als ik opgedroogd en omgekleed ben, willen de dames me leren hoe je armbandjes van mini-haarelastiekjes maakt en Jali, die architect of schoonheidsspecialiste wil worden, gaat met haar creativiteit en gliternagellak aan de slag. Voorzien van felgekleurde armbandjes en glitternagels, kunnen we aan het avondeten beginnen. Het woord “stoofvlees” lijkt een magische werking te hebben op de kleintjes die het met grote glinsterende ogen herhalen en dan druk aan de slag gaan om hun deel te doen: de oudste broer gaat op zijn fiets in het dorp inkopen doen, Andrea klimt in de sinaasappelboom en gooit de rijpe vruchten naar beneden die de kleintjes samen boven een zeef uitknijpen, en de kleine broer van het stel plaagt zijn zusjes, loopt in de weg en speelt het spelletje “kijk, ik heb geen handen!” met iedereen die hij tegenkomt. Als toetje malen we cacaobonen fijn en maken we er (letterlijk :P) chocola van door het poeder met melk en panela te koken. Geserveerd met ananas uit eigen tuin, doet het me even mijn heimwee naar vanillevla vergeten. Dan loop ik over het maanverlichte pad terug naar mijn “huisje” en is het welterusten aan alle krekels, kikkers en elfjes hier. Ik ben benieuwd wat me morgen te wachten staat.

Dat blijkt allereerst een douche zonder water, en een ontbijt met home made guanabana-sap en een halve kilo fruit te zijn. Daarna gaan we op weg naar de finca de frutas een kilometer verderop. Onderweg plukt Jali de tropische bloemen met de mooiste kleuren en vormen terwijl ik druk met mijn waaier loop te wapperen nu de zon regelmatig onverbiddelijk door de wolken heen komt. Achter het hek dat ooit wit was, maar nu groen ziet van het mos, is een oudere man met een groot kapmes bezig. Als hij ons heeft opgemerkt, stapt hij op zijn rubberlaarzen met uitgestoken hand naar ons toe en glimlacht hij zijn weinige overgebleven tanden bloot. “Welkom op mijn finca!”

                                  

In de twee uur die volgen, laat hij ons alles zien en proeven wat er te vinden is: de cacaobonen die zo uit de vrucht als snoepjes smaken (of andersom?), een rubberboom en reuzemandarijnen, vanille en papaya´s, een vrucht zo hard als steen met plantaardig ivoor van binnen, drie soorten sinaasappels en bananen, een boom met coca-bladeren (“Nee, die verkoop ik niet!”) en de plant waar ze zowel de panamahoed als daken van maken. We drinken het sap uit een kokosnoot en hij likt zijn vingers af die hij net daarvoor in een termietenheuvel heeft gestoken terwijl hij smakkend vertelt hoe voedzaam die beestjes wel niet zijn. Ik sla een rondje over. Uiteindelijk duizelt het me van namen en vruchten, maar toch verontschuldigt onze gids zich voor het feit dat hij er op dit moment niet méér heeft, omdat het nu het droge seizoen is. We bedanken hem voor zijn tijd en uitleg, en ik tover mijn waaier weer tevoorschijn voor de terugweg naar het hostel.

                                  

Daar is ons twaalfjarige boselfje net begonnen met het voorbereiden van de lunch. Er is nog steeds geen water, dus ik vermoed dat de kip in rivierwater is gewassen en gekookt. Nou ja, zolang het kookt…. :P. Als ik even later vraag of ze tevreden is met het resultaat, kijkt ze beteutert: “Hmmm, het is volgens mij geen kipstoofschotel geworden, maar kippensoep. Houd je van soep?” Ik verzeker haar dat ik evenveel van soep houd, maar dankzij een helpende hand van haar grote zus kan ze even later toch trots een stoofschotel op mijn bord scheppen. Na de lunch zeg ik mijn boselfjes gedag en hobbel ik in een moto-taxi terug naar het dorp om de bus naar zee te nemen.

Als Peter Pan eens de weg naar huis kwijtraakt, heb ik nog wel een adresje voor hem…

 

—————

Terug