Dansende walvissen, wandelen met bodyguard en kokos-stoofpot

28-08-2014 11:11

Het voordeel van airco in de bus bij tropische temperaturen mag dan duidelijk zijn, het nadeel is dat je op een zeker moment toch ook weer uit moet stappen en dat je na de klap in je gezicht dan weer een half uur nodig hebt om opnieuw te acclimatiseren. Na twee uur vanaf Daule met mijn trui aan in de bus gezeten te hebben, sta ik nu in de drukkende hitte op het centrale plein van Súa naar adem te happen. Zonder te proberen te bepalen waar ik ben, stap stap ik in een moto-taxi en noem ik de naam van het hostel. Zelfs al ik wel had geweten waar het was geweest, was ik bereid geweest de vijftig cent voor één minuut rijden te betalen om maar niet vijf minuten met al mijn spullen te hoeven lopen.

Het hotel houdt op waar de zee begint (of andersom :P) en ik krijg voor tien dollar een driepersoonaskamer met uitzicht over de baai, een ventilator en een heerlijke koude douche. “Walvissen,” zegt de vriendelijke eigenaar, “ja hoor, de boten vertrekken gewoon vanaf hier. Voor acht dollar ofzo… wacht.” Hij fluit naar de jongen die de boten blijkt te regelen. Die zegt dat hij die middag waarschijnlijk geen boot meer vol krijgt, maar morgenochtend kan zeker.

                          

Ik neem een duik in zee en dan wil ik een rondje gaan wandelen in het dorp, maar ik kom niet verder dan tien meter buiten het hotel. Daar zitten de botenjongen Dario en zijn oom op een bankje naar het wáter te kijken. We maken een praatje totdat er een familie opduikt die vandaag nog naar de walvissen wil. “Kom mee,” zegt Dario enthousiast, “nu zijn we met genoeg!” Als iedereen zijn zwemvest aan heeft, worden de twee motoren aangeslingerd en even later scheren we met een noodvaart over de golven richting de open zee.

Als we ver genoeg zijn, gaat Dario op de rand van de boot staan om over het afdak naar de horizon te turen terwijl hij met zijn grote teen de motor aanstuurt. “Daar!” roept hij plotseling en we gaan volle kracht vooruit tot ook wij in de boot even later zien wat hij al had gezien. Om de zoveel tijd komt er een walvis uit het water omhoog, om zich daarna met een plons terug te laten vallen. En er is ook een kleintje bij. We zijn net te laat om ze eens van echt dichtbij te zien dansen, maar we kunnen ze daarna toch een minuut of tien volgen terwijl ze om de beurt af en toe even boven water uitkomen. Wauw. Er zijn momenten dat je je zou willen dat je in je haast niet je camera vergeten was. Dus.

    

We varen nog een rondje rond het eiland waar een kolonie blauwvoetige zeevogels zich ophoudt en dan gaat de turbo weer aan om langs de hoge kliffen tot aan Same te gaan, een elite vakantiedorp met witte huizen, palmbomen langs een prachtig strand en een heuse boulevard. “Para los ricos,” zegt Dario, en het is niet moeilijk om je daar iets bij voor te stellen. Op de terugweg komen we langs de “grotten van de liefde” die bij vloed onder water staan, maar waar je bij eb over het strand heen kunt lopen. Een variant op “het eiland van de liefde” in Cojimies, met het verschil dat het hier niets met broedende vogels te maken lijkt te hebben, en met de overeenkomst dat de dorpelingen ook hier zeggen: “Je gaat er met zijn tweeën heen, en je komt met zijn drieën terug.” Niet heel erg origineel dus, maar aan het aantal kleine kinderen en jonge moeders in het dorp te zien, zit er waarschijnlijk toch een kern van waarheid in.

                          

Het loopt al tegen de avond en zoals gebruikelijk is het hele dorp dan in zee te vinden, terwijl ik me met een ceviche de camaron en een boek op het terras van het hostel nestel. Wat was dat spreekwoord ook alweer? “Na hard werken is het goed rusten” of zoiets? Wat een weelde. Nog een uurtje gitaar spelen onder de sterren op de uitkijktoren naast het terras, en dan vallen na alle wind, zon, water en walvissen van vandaag mijn ogen vanzelf dicht.

                           

Als ik ze weer open doe, staat het water zo laag dat er ineens meer dan vijfentwintig meter strand ligt tussen de branding en het dorp. Als mijn ontbijt op is en mijn boek uit, vraag ik of je over het strand naar Atacames kunt lopen. “Ja hoor, maar vraag even of er een guardia met je meeloopt,” zegt de hoteleigenaar, “je bent maar alleen, zie je.” De man die het terras aan het schilderen is, heeft het gehoord. “Ik loop wel even mee, geen probleem!” Enkel tot langs de rotsen, niet omdat het gevaarlijk is, maar gewoon uit voorzichtigheid. Gheghe, jaja. Diplomatiek. Mijn begeleider neemt zijn taak bijzonder serieus en herhaalt om de zoveel stappen: “Met mij kan je niets gebeuren” en “Ik ben je bodyguard”. Glimlachend bedenk ik me dat de rotsformatie er zo op het midden van de dag in vergelijking met de markt van San Roque in Quito bijzonder onschuldig uit ziet. Maar ik kan ook wel raden wat de aanleiding is geweest tot deze voorzichtigheid, dus in die context is het misschien zo gek nog niet.

                              

Als we na vijf minuten aan de andere kant van de rotsen staan, zit de taak van mijn lijfwacht erop en kan hij weer terug naar zijn schilderwerk. Voor mij is de kust nu letterlijk veilig om naar Atacames te wandelen, een stadje waar vooral veel Ecuatorianen vakantie vieren. De honderden mensen zorgen voor een mooi schouwspel onderweg, met strandballen, blote billetjes en modderbaden, tropische cocktails en zandkastelen, en paragliders of opblaasbananen die achter een speedboot hangen.

Ik bestel dan eindelijk de garnalen-kokos-stoofschotel waar ik zo lang op heb gewacht, en dan neem ik de bus terug naar Súa om twee uur lang “dobberen in zee” af te wisselen met “hangen in een hangmat”. In het internetcafé lees ik even later tot mijn verbazing dat er een aardbeving in Quito is geweest, met ingestorte huizen en al. Hmmm, maar hopen dat mijn kamer nog overeind staat als ik terugkomt dan.

                             

De volgende ochtend willen de walvissen maar niet springen als ik mijn camera wél in de aanslag heb, maar toch laat ik Súa even later met een voldaan gevoel achter. Op weg naar Mompiche nu, omdat zoveel mensen me hadden gezegd hoe mooi het er is.

En inderdaad, de baai is prachtig en het dorpje ziet er gezellig uit… maar er hangt een rare sfeer, al weet ik niet precies wat het is, en de weinige kamers die nog vrij zijn, zijn donkere bedompte hokken met zo´n depressieve aanblik dat ik er nog niet was gebleven al had ik er de prijs van acht dollar bij gekregen. Nee… het voelt niet goed, dus maar weer een moto-taxi terug naar de hoofdweg waar de bus naar het zuiden langs komt. “Yo te acompaño,” zegt mijn chauffeur en zoals beloofd blijft hij bij de halte in de middle of nowhere met me wachten tot er meer mensen zijn. Als die allemaal even later plotseling op een truck van een bekende stappen, blijft de man die één van hen kwam afzetten op een afstandje tegenover me zitten tot de bus om de bocht komt gedraaid. Hij knikt en ik lach, en ik zwaai even voor ik in stap.

 

Alleen op reis is vaak minder alleen dan samen op reis,

en altijd minder alleen dan je misschien had gedacht.

 

Erg prettig met u kennis te maken, provincie Esmeraldas,

Hopelijk nog eens tot ziens!

—————

Terug