Engelbewaarders in zwaar weer

22-02-2013 13:41

De vijfentwintigste was een zondag. Oei. Maandag moest ik om acht uur in het ziekenhuis in Cádiz zijn voor een practicum. Ik rekende: acht uur is half negen Spaanse tijd, is negen uur in Andalusië, is half tien in Cádiz... Dus ik zei tegen Pajaro dat ik op de motor zou komen, zodat ik na ons "concert" zondagavond in de eco-pizzeria in Tarifa nog terug naar huis kon rijden.

Op de heenweg bekroop mij een onbestemd gevoel dat op ongerustheid leek. Dat is bijzonder: de genen die zorgen voor gevaarherkenning en ongerustheid zijn bij mij allemaal recessief. En wanneer zelfs ik een verontrustende situatie niet meer kan ontkennen, bedenk ik me meestal dat het dan toch te laat is om me nog ongerust te maken en dat het uiteindelijk "dus gewoon" wel weer goed zal komen. Dat voorkomt een hoop stress (tenminste bij mezelf, mijn omgeving denkt daar soms anders over), maar mijn engelbewaarders moeten regelmatig hun superkrachten gebruiken om mijn gebrek aan fight-or-flight reactie te compenseren.

Het onbestemde gevoel bekroop mij toen ik een uurtje onderweg was naar Tarifa. Ik reed over een aaneenschakeling van mooie motorweggetjes dwars door de bergen: groene heuvels, gele velden met hier en daar stukjes bos of een dorpje. Haakse bochten, steile bergwanden en diepe dalen met soms een vangrail. Leuk! Nu. Maar vannacht? Hm. En het waaide ook best flink, ik moest regelmatig echt tegensturen en mijn gitaar trok soms venijnig aan mijn schouders. Nou ja, we zien wel. Mijn engelbewaarders bereidden zich in stilte alvast voor op de terugweg.

                                 

Na een geslaagd optreden in het restaurant, een biologisch verantwoorde pizza en toch maar twee koppen koffie die ik als vloeibare alertheid naar binnen goot, besloot ik het erop te wagen. "Het waait wel hard hoor, het is hier nu wel windkracht tien!" Hmmhmm. Jaja, Spanjaarden. Met hun mug en hun olifant. Mosquitos y elefantes. Volgens mij is dat geen spreekwoord hier. Maar ik zal voorzichtig doen.

                                 

Tarifa, het walhalla van de wind- en kitesurfers. De enorme vlakte erbuiten met alleen maar windmolens. De bezorgde jongen met zijn windkracht tien. Pas toen ik even onderweg was, drong tot mij door wat dit alles betekende en ik wenste snel dat de koffie ook mijn engelbewaarders wakker had gehouden. Het was écht windkracht tien en ik reed midden in de nacht op twee wielen met een gitaar op mijn rug door een enorm windmolenpark over een kilometerslange onverlichte autoweg waarvan ik me niet meer kon herinneren hoeveel haakse bochten erin zaten. Boven de bergen in de verte leken de bliksemflitsen elkaar steeds sneller op te volgen. Geloof het of niet, zelfs mijn recessieve genen werden actief.

De windstoten kwamen even hard als onverwacht. Van het ene op het andere moment werd ik naar de andere weghelft gezwiept. Om dan niet links van de weg af te waaien, worstelde ik uit alle macht tegen de wind totdat die plots helemaal wegviel zodat ik bijna rechts de berm in stuurde. Af en toe werd ik ingehaald en dan wenste ik dat de windstoten op dat moment zouden uitblijven, zoals ik dat ook steeds deed als ik de koplampen van een tegenligger zag verschijnen. Laat het tenminste een auto zou zijn en geen vrachtwagen. Bijzonder hoe je hoofd soms werkt. Alsof een auto minder hard aankomt.

Stoppen? Ik zou mijn motor ergens moeten neerleggen naast de weg. Dan zou ik daar kunnen overnachten, overwoog ik. Nee. Of ik moest ergens heen liften en mijn Honda op zijn kant zomaar ergens midden in het enorme windmolenpark achterlaten. Nee. Ho! Windstoot. Zouden ze mij wel voor de ochtend vinden als ik nu ergens van de weg afwaai? Hmm. Net toen ik me voorzichtig af begon te vragen of dit dan een gepast moment was om in paniek te raken, hoorde ik mijn traumatologie professor zeggen: "Paniek is de grootste vijand van de mens!" Ik besloot dat ik er op dit moment niet nóg een vijand bij kon hebben en ineens werd mijn hoofd kraakhelder. Ik begon de onhaalbare afstand naar de volgende afslag op te delen in korte doelen, zoals ik dat deed als ik ging hardlopen. De volgende bocht. De volgende tegenligger. Overleefd. De volgende tien seconde. Gehaald. Ik begon zowaar enigszins te ontspannen en ik probeerde ook "het volgende couplet", maar dat werd bruut onderbroken "door de volgende windstoot". Ho. Oké, geen liedjes meer. De volgende inhaler. Overleefd. En na de allerlangste 22 km van de wereld was daar na veertig minuten de afslag: Facinas. Ik kon me op dat moment geen mooier dorp voorstellen dan dat. Facinas.

                              

Met de schrik nog in mijn benen volgde ik de bordjes "politiebureau" in de hoop dat ik daar kon overnachten. Half twee. Het hek was dicht en er was geen bel. Op de enige kruising van het dorp hield ik de eerste auto aan die langskwam. Hotels of hostels? Ja hoor, zie je dat huis daar? Dat is een hostel, al staat het nergens. Er brandt zelfs nog licht, dus je kunt best nu nog even aanbellen om te vragen of er plaats is. Ik was bereid om alles te geloven.

"Si?". Na wat gestommel was er een rimpelig hoofd met grijze haren verschenen, en nu kijkt de oude vrouw argwanend tussen de tralies van haar half open raam door naar de bezoekster met een raar accent die daar in motorpak om half twee 's nachts voor haar deur in Facinas staat. Of dit inderdaad een hostel is? "Si..." Ze heeft nog plaats. Als ik betaald heb (dat moet wel vóóraf, zegt ze beslist, dus ik moet eerst nog pinnen bij de bank verderop), krijg ik door het tralieraampje heen twee sleuteltjes in mijn hand gedrukt: één voor de voordeur en één voor de kamerdeur. Het kost me niet veel moeite om de kamer te vinden en het kost me niet veel tijd om me in het bed te installeren. Pffff. Morgen geef ik mijn engelbewaarders vrij en ga ik met de bus terug naar Cádiz.

Ik heb mijn practicum gemist, denk ik nog voor ik het licht uit doe. Grappig hoe je hoofd soms werkt. Welterusten Facinas, dit is het allermooiste dorp van de wereld...

—————

Terug